
Jurisprudentie
BG1875
Datum uitspraak2008-10-29
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802558/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802558/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 12 februari 2008, kenmerk 1361974/1372576, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 25 september 2007 vastgestelde uitwerkingsplan "Meerstraat".
Uitspraak
200802558/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2008, kenmerk 1361974/1372576, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 25 september 2007 vastgestelde uitwerkingsplan "Meerstraat".
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2008, waar [appellanten] zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door R. Smits, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij het besluit over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregels is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust daarnaast op het college de taak om te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan betreft een uitwerking van het bestemmingsplan "Meerhoven" en voorziet in de bouw van ongeveer 550 woningen en aanvullende functies als laatste fase van het project Noordrand.
2.3. Het college heeft het uitwerkingsplan goedgekeurd. Het college stelt dat het plan voldoet aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan en voorts in overeenstemming is met de uitgangspunten van het provinciaal beleid in het streekplan. Het college stemt in met de weerlegging van de zienswijzen over het ontwerp door het college van burgemeester en wethouders en heeft in die zienswijzen geen aanleiding gezien om goedkeuring aan het uitwerkingsplan te onthouden.
2.4. [appellanten] betogen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming "Wonen", voor zover daarmee woningen zijn toegelaten binnen een afstand van 50 meter van de gronden van hun kwekerij aan de [locatie] (hierna: de spuitzone). Zij betogen dat het college heeft miskend dat in het uitwerkingsplan ten onrechte niet is bepaald dat ter plaatse eerst woningen mogen worden gerealiseerd indien de bedrijfsvoering van de kwekerij is beëindigd, nu de kwekerij op basis van het overgangsrecht is toegelaten en door het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de buitenlucht niet een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd binnen de spuitzone.
2.4.1. Op basis van de overgangsbepaling in artikel 18.2 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Meerhoven" mocht de bedrijfsvoering van de kwekerij van [appellanten] worden voortgezet. Ingevolge artikel 17.1, aanhef en onder a en b, van de voorschriften van het uitwerkingsplan is de bedrijfsvoering van de kwekerij ook onder het overgangsrecht van het uitwerkingsplan toegelaten. Het plan staat er derhalve niet aan in de weg dat binnen de planperiode zowel de bedrijfsvoering van de kwekerij als de bouw en het gebruik van woningen binnen de spuitzone plaatsvindt. Dienaangaande overweegt de Afdeling het volgende.
Het toepassen van de uitwerkingsregels die zijn neergelegd in het bestemmingsplan is een verplichting. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat aan deze verplichting kan worden voorbijgegaan. Dit brengt met zich dat, door het in rechte onaantastbaar worden van het bestemmingsplan, de aanvaardbaarheid van de daarin toegekende bestemming "Woondoeleinden (WON IV)" in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd. Dit betekent in het voorliggende geval dat de inrichting van het plangebied als woongebied een gegeven is. Voor zover de uitwerkingsregels ruimte laten om binnen de daarin bepaalde grenzen de inrichting van het gebied in het uitwerkingsplan nader te bepalen, moet worden bezien of de gekozen inrichting van het uitwerkingsplan, waarbij aan de gronden van de kwekerij en de nabij gelegen gronden een woonbestemming is toegekend, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Uit de stukken is gebleken dat het gemeentebestuur en [appellanten] in onderhandeling zijn over de minnelijke verkrijging van de gronden van hun kwekerij door de gemeente. Ter zitting is gebleken dat eveneens een procedure tot onteigening van de gronden aanhangig is gemaakt. Daarnaast is door de gemeente een alternatieve locatie voor de kwekerij aangekocht en is inmiddels een planologische procedure gestart om de hervestiging van de kwekerij ter plaatse mogelijk te maken. Voorts heeft het college van burgemeester en wethouders ter zitting verklaard dat, wat betreft de gronden binnen de spuitzone die in eigendom zijn van de gemeente, geen bouwvergunningen zullen worden verleend voor de bouw van woningen zolang de kwekerij op de huidige locatie is gevestigd. Ten aanzien van de gronden binnen de spuitzone die in particulier eigendom zijn, is niet in geschil dat ter plaatse aan aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Gelet hierop heeft het college van burgemeester en wethouders aannemelijk gemaakt dat de bedrijfsvoering van de kwekerij in ieder geval zal zijn beëindigd op het moment dat begonnen zal worden met de bouw van nieuwe woningen binnen de huidige spuitzone en dat een woonfunctie ter plaatse niet zal conflicteren met de bedrijfsvoering.
2.4.2. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Wonen", voor zover daarmee woningen binnen de huidige spuitzone zijn toegelaten, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen zij hebben aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.5. [appellanten] betogen voorts dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan, voor zover daarin aan de gronden van hun woning [locatie] de bestemmingen "Wonen" en "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" zijn toegekend en hun woning daarmee niet als zodanig is bestemd. Zij voeren aan dat hun huidige bedrijfswoning in de stedenbouwkundige opzet van het plan had kunnen worden ingepast.
2.5.1. De Afdeling begrijpt het betoog aldus dat het uitwerkingsplan op dit punt niet voldoet aan de uitwerkingsregel in artikel 4.4. van de planvoorschriften dat de uitwerking in overeenstemming dient te zijn met de algemene beschrijving in hoofdlijnen in artikel 3.3.7, onder b, waarin is bepaald dat de overige in het plangebied voorkomende woonbebouwing - anders dan aan het Muggenhol en Het Schaapsdijk zoals genoemd onder a - eveneens zal worden gehandhaafd en ingepast, mits zulks planologisch verenigbaar is met de in het plan voorziene functie en in kwalitatieve zin bijdraagt aan een aantrekkelijke en doelmatige planopzet. Dienaangaande overweegt de Afdeling het volgende.
Volgens het college van burgemeester en wethouders is het gezien de stedenbouwkundige structuur niet mogelijk gebleken om de woning [locatie] in te passen, omdat de woonstraat die op de desbetreffende gronden is geprojecteerd, onderdeel uitmaakt van een structuur die de gronden van het plangebied van oost naar west verbindt. Voorts heeft het college van burgemeester en wethouders ter zitting verklaard dat de uitvoering van het plan onevenredig nadeel zou ondervinden indien de huidige bedrijfswoning ter plaatse aanwezig blijft, zodat het niet doelmatig is bevonden om deze woning als zodanig te bestemmen. Gelet hierop heeft het college van burgemeester en wethouders op goede gronden gesteld dat de huidige bedrijfswoning niet planologisch verenigbaar is met de in het plan voorziene functie en niet in kwalitatieve zin bijdraagt aan een aantrekkelijke en doelmatige planopzet. Het college heeft derhalve op goede gronden gesteld dat in zoverre aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregels is voldaan. Ook op dit punt is het beroep ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van der Heijden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008
516.